Haarlem

Schlegel en Wagner (1873) - huwelijk: Emma en Lydia (1878) - Toonkunst-examens (1883) - intermezzo: de stoomtram en het briefverkeer - Marteau in Haarlem: een kijkje in Schlegels woning - het Schlegel-concert in Haarlem (1910) - het pianoconcert in Haarlem (1911) - intermezzo 2: een treinreis naar Wenen - zelfanalyse en de 'Haarlemer Brahms' (1911) - intermezzo 3: het telefoonverkeer - zeven keer het vioolconcert (1911/1912) - overlijden, teraardebestelling en gedenken (1913)

 

 

     Meestal wordt Leander Schlegel beschreven als een componist in de lijn van Schumann en Brahms. Daarom is het wel interessant om iets te weten te komen over zijn houding tegenover de muziek van Richard Wagner. Wat ik op dit ogenblik weet, dateert uit zijn begintijd in Haarlem, zeg maar uit de periode dat optreden een nog grotere plaats in zijn muziekleven innam dan componeren.

     De Haarlemse correspondent van Caecilia (jrg.30, 1873, no.23, 1-12-1873) weet te melden dat Leander Schlegel en Henri Vink, "beiden vereerders van Richard Wagner, alhier hebben opgericht een soort van muziekkrans, zich noemende Wagner-Vereeniging. Het doel deezer Vereeniging is, in betrekkelijk kleinen kring, werken van Wagner en Liszt te beoefenen, om zoodoende met die voortreffelijke toonscheppingen kennis te maken.

   Op de eerste bijeenkomst [14 november 1873] werden Wagners Spinnlied uit Der Fliegende Holländer en zijn Sängerkrieg auf dem Wartburg in studie genomen, terwijl in de pauze door de heeren Schlegel en Vink een der Symphonische Dichtungen van Liszt  à quatre mains werd uitgevoerd, en door een der dames-leden een paar liederen van Liszt werden gezongen. De sympathie voor deze zaak was bj de leden zeer groot".

     Hoewel deze bespreking suggereert dat deze eerste bijeenkomst niet tevens de laatste zal zijn, heb ik tot nu toe niets over een vervolg van deze Haarlemse Wagnervereeniging kunnen vinden.

     Wel heeft Schlegel in Haarlem het voorspel tot Die Meistersinger von Nürnberg gedirigeerd, en wel tijdens het Algemeen Driedaags Muziekfeest van Toonkunst in juni 1875.

     En tenslotte heeft Josine Meurs achterhaald dat Schlegel in 1883, samen met Henri Vink,  Bayreuth bezocht heeft en in 1885/86 geboekstaafd staat als één van de 25 buitensteedse leden van de Amsterdamse Wagnervereeniging (Josine Meurs, Wagner in Nederland [1843-1914], Zutphen 2002).

 

 

 

     In 1878 huwde Schlegel Emma de Waal Malefijt.

     Emma’s familie stamt deels uit de zuidelijke Nederlanden. In de zeventiende eeuw kwamen Gillis Jansz. Malefijt en zijn vrouw Catalina Pieters De Hont uit Rumbeke naar het Kennemerland. Beide overlijden in 1646 in Haarlem. Hun nageslacht vestigt zich definitief in Bloemendaal en Haarlem.
     In 1724 huwt Cornelis Isaacz. Malefijt (Bloemendaal 1702 – Bloemendaal 1756) Margaretha de Waal (Haarlem 1702 – Bloemendaal 1763). Met ingang van hun kinderen wordt de familienaam De Waal Malefijt gebezigd.
     Emma wordt in Haarlem geboren op 3 april 1858 als dochter van Adriaan de Waal Malefijt (Haarlem 1819 – Haarlem 1887) en Aleijdia Reijnders (Haarlem 1823 – Haarlem 1902). Haar opa van vaderszijde is Willem de Waal Malefijt (Haarlem 1789 – Haarlem 1855), wiens oudere zus Maria Elizabeth (Haarlem 1787 – Haarlem 1855) in 1806 huwt met Martinus Nicolaas Beets (Haarlem 1780 – Haarlem 1869). Nicolaas Beets (Haarlem 1814 – Utrecht 1903), nog steeds beroemd om de Camera obscura die hij schreef onder het pseudoniem Hildebrand, is hun zoon.

     Adriaan de Waal Malefijt had in Haarlem een aanstelling als heel- en vroedmeester. Emma zong als sopraan in het door Schlegel gedirigeerde koor (in het programmaboekje van het grote muziekfeest in Haarlem van 1875 wordt zij vermeld onder de koorleden) en daar ontstond klaarblijkelijk een romance. Als twintigjarige kreeg zij van haar ouders toestemming om in het huwelijk te treden. Het werd voltrokken op 11 juli 1878 (vZ, pp. 327/328).

     Dochter Alijdia (roepnaam: Lydia) is geboren op 7 januari 1881. Zij werd vernoemd naar Emma’s moeder.

     Emma overleed op 16 september 1933 te Haarlem en is bijgezet in het graf op de begraafplaats aan de Groenesteeg te Leiden.

     Schlegels Liebesliedchen opus 7 no.2 draagt de eenvoudige opdracht: “Seiner Emma”.

 

     Van Lydia Schlegel, die in 1964 overleed en eveneens werd bijgezet in het graf te Leiden, weten we dat ze aan het Muziekinstituut van haar vader pianoles gaf aan de onderbouw. Van een oud-leerling uit latere tijden hoorde ik dat ze tot op hoge leeftijd Bach uitvoerde en, met een rugzak (als ik het me goed herinner), trektochten maakte.

     Op 20 november 2007 kreeg ik het volgende mailtje van de heer Lukas Dettwiler van het Schweizerische Literaturarchiv. Ik had hem gevraagd naar een brief in het Hermann Hesse Archiv. Het gaat om een brief die Lydia op 1 mei 1913 aan de schrijver Hermann Hesse (1877-1962) heeft verzonden.
Frau Schlegel, schrijft Lukas Dettwiler, teilt Hermann Hesse ihre grosse Bewunderung dafür mit, dass es ihm in seinen Bücher gelinge, das zu schreiben, was sie empfinde -  dass “ich von Ihren Gedichten, immer wieder buchstäblich schönheitstrunken bin”. Ermutigt worden, nicht zu zögern Hermann Hesse dies zu schreiben, hätte sie ihre Freundin, Ilona Durigo.

     Met Hermann Hesse verschijnt een dichter aan het firmament, die niet in Schlegels liedœuvre voorkomt. Zeker zo interessant is dat Lydia Schlegel Ilona Durigo haar vriendin noemt. Deze Hongaarse zangeres (1881-1943) was een van Mengelbergs meest geliefde alten en heeft vaak onder zijn leiding Mahlers Lied von der Erde gezongen. Zij is nog te horen in de legendarische opname van Bachs Matthäus Passion uit 1939. De Nederlandse componist met wie we haar in de eerste plaats associëren is Alphons Diepenbrock (1862-1921), die zijn pianolied Liebesklage (1908) en zijn orkestlied Die Nacht (1911) aan haar opdroeg. Ik neem aan dat Ilona Durigo Hermann Hesse heeft leren kennen via de Zwitserse componist Othmar Schoeck (1886-1957) met wie zij bevriend was. Van 1921 tot 1937 was zij lerares aan het Zürcher Konservatorium. Uit die tijd dateert een groepsfoto, waarop zowel Durigo als Schoeck en Hesse terug te vinden zijn. Zij zal op haar beurt Lydia Schlegel met Hesse’s poëzie in aanraking hebben gebracht.

 

     In het adresboek van Haarlem van 1878 staat Schlegel vermeld als toonkunstenaar, woonachtig Lange Begijnestraat 22.

   Een paar van zijn directe collega's en medestrevers:

W.H.C. Schmölling, toonkunstenaar, Anegang 26

J. Bastiaans, organist in de Groote kerk, toonkunstenaar, Kruisweg 5

C.E. Appij, toonkunstenaar, Ripperdapark 33. Bij deze staat tevens vermeld dat hij kiesrecht had, maar alleen voor de gemeenteraad. Nederland kende in die tijd nog geen algemeen kiesrecht (pas vanaf 1917), maar census-kiesrecht.

     In 1894 liet Leander Schlegel een huis bouwen aan de Zijlweg in Overveen. De grond had hij gekocht samen met Emma's oom Abraham Reijnders, steenkoper en metselaar (vZ, pp. 328/329).

 

 

 

     In 1883 werden de Toonkunst-examens in het leven geroepen, landelijke muziekexamens. Het boekje De muziekschool der maatschappij tot bevordering der toonkunst te Utrecht bij haar 40-jarig jubileum 1875 - 1 december - 1915  (Utrecht, z.j.) schrijft daarover het volgende: "Den 16den Juni 1883 werd dus het tegenwoordige Toonkunst-examen ingesteld, en sedert dien tijd hadden elk jaar in de Utrechtse Muziekschool deze examens plaats, wier diploma weldra het meest gewaardeerde was der Nederlandsche Muziekdiploma's. Het eerste dier examens werd gehouden den 4den en 5den october van datzelfde jaar. Als examinatoren traden op: Frans Coenen, Friedrich Gernsheim, Richard Hol, Dan. de Lange, L. Schlegel, Henri Vink, Th.L. van der Wurff" (p.39).

 

 

 

intermezzo

     In de jaren 1980 kreeg Willem Noske een brief van een bejaarde dame uit Den Haag, die hem schreef dat zij tussen de spullen van haar moeder een brief gevonden had die deze in 1903 had gekregen van Leander Schlegel. Ze meldt dat Professor Schlegel, zoals ze hem noemt, erin naar voren komt als een een vriendelijk en bescheiden man.

   Haar moeder, Marie Merck, woonde in Lisse en ging elke week voor haar pianoles met de stoomtram naar Overveen. De stoomtrams verzorgden sinds 1879 de verbinding tussen kleinere plaatsen, een beetje zoals de interlokale bussen van nu. Lisse lag aan de in 1881 in gebruik genomen stoomtramlijn Leiden-Haarlem, een afstand van ongeveer 28 km waar de tram zo'n twee uur en een kwartier over deed. Wanneer Marie Merck was ingestapt, stopte hij nog in Arnoud, Hillegom, Bennebroek, De Glip, Heemstede en de eindhalte Haarlemmerhout. Daar kon zij overstappen op het stadsvervoer van Haarlem. De lijn werd in 1933 geëlektrificeerd.

     de tramlijn tussen

     Hillegom en Bennebroek

     rond 1900

 

     Overigens schreven mensen in die tijd heel wat brieven. En de post werd tweemaal per dag bezorgd, een situatie die tot in de tweede helft van de twintigste eeuw heeft voortgeduurd.

 

 

 

 

      In 1971 publiceerde Blanche Marteau, de tweede vrouw van Henri Marteau, een biografie - zoals wel vaker veeleer een hagiografie - van haar man onder de titel Henri Marteau. Siegeszug einer Geige (Tutzing, 1971).

   Henri Marteau (1874) was in eerste huwelijk getrouwd met Agnes von Ernst (1878). Het huwelijk was voltrokken in 1900 en het echtpaar woonde in een grote villa in Genève, waar Marteau als leraar aan het Conservatoire verbonden was. Toen Agnes ontdekte dat hij daar een affaire begonnen was met een studente, Blanche Hirsekorn (1887), vroeg zij een scheiding aan. Die werd uitgesproken in 1908. Daarop vertrokken Marteau en Blanche naar Berlijn, waar Marteau werd aangesteld als opvolger van de onlangs overleden Joseph Joachim. In 1907 had Schlegel overigens een van zijn meest bijzondere werken gepubliceerd: Drei Lieder opus 28 op gedichten van... Agnes Marteau.

     Hoe dan ook danken we aan Blanche een korte beschrijving van Schlegels woning aan de Zijlweg en van zijn relatie met Marteau. Blanche beschrijft Marteau's bezoek aan Schlegel alsof ze er zelf bij geweest is. Maar of dat het geval was? Ze meldt dat Schlegel werkte aan een vioolsonate: maar die is in januari 1910 in première gegaan. Dat zou dus wijzen op een bezoek vóór 1910. Maar Marteau en Blanche zijn pas in 1910 getrouwd, hoewel ze natuurlijk als ongehuwd paar gereisd kunnen hebben. Afgezien daarvan ligt het in de rede dat het vermelde 'vioolstuk' het eerste strijkkwartet is, opgedragen aan het Geneefse Marteau-Kwartet. In dat geval zouden we mogen concluderen dat Schlegel al, gelijktijdig met zijn vioolsonate en zijn vioolconcert, aan zijn tweede strijkkwartet werkte.

   Hier volgt de tekst:

   "Dann spielte er wiederum bei Mengelberg in Holland, wo tiefhängende Wolken am Horizont in die Unendlichkeit des Meeres tauchen und sich mit ihm vermählen. Wo ein von Salz gesättigter kühler Wind die Menschen fröstelnd in ihre blitzsauberen, heimeligen Häuser treibt, die erhellt sind vom Gleißen alten kupferen Geräts, das von Wohlstand und Fleiß der Ahnen kündet. Träumende Erinnerungen an eine Welt, die längst der Unrast spekulativen Geistes zum Opfer fiel.

   In solch traulichem Häuschen, ausgestattet mit geschmackvollem antiken Hausrat und hundertjährigen Fayencen, besuchte Henri Marteau in Overveen bei Haarlem den Komponisten Leander Schlegel, einen untersetzten, lebhaften Sechziger, mit mächtigem, kahlen Schädel und weißen Schnauzbart, den man sich jung überhaupt nicht denken könnte. Das possierliche kleine Männlein war in den Vorjahren mehrfach dem Concertgebouworchester nachgereist, wenn Marteau als dessen Solist auf den Programmen stand, um in einem günstigen Augenblick eine wahre Flut von Manuskripten vor ihm auszubreiten, die es wohl immer geblieben wären, hätte Marteau sie nicht aus ihrer Versunkenheit befreit.

   Wer vermochte wie er Entschwundenes zurückzurufen und zu erneuern, Verlorenes wiederzugewinnen und Unbekanntes einzuführen? Mit sicherem Blick hatte er die gediegene Satzkunst Brahmsscher Richtung erkannt, ein Violinwerk gewählt und dessen Aufführung zugesagt. In einem wahren Freudentaumel stürtzte sich Schlegel in die Arbeit, schrieb an einem Violinkonzert, einer Klavier-/Violin-Sonate und an einem Streichquartett, die er alle Marteau zu widmen gedachte. Diesen im Entstehen begriffenen Werken galt der Besuch" (p.175).

 

 

 

 

      Op 18 januari 1910 vond er in de grote  concertzaal van de 'Vereeniging' een concert plaats dat geheel gewijd was aan composities van Leander Schlegel: de Deutsche Liebeslieder en enige andere liederen, enkele werken voor piano solo, de Zwei Frauenchöre en de allereerste uitvoering van de Vioolsonate.

Uitvoerenden waren Anna Stronck-Kappel, Anna van Asbeck-Kluit en Willem Andriessen, de concertmeester van het Orkest van het Concertgebouw Christiaan Timner, en een koor van Haarlemse dames onder leiding van de componist.

    

      Het concert is georganiseerd door een dertienkoppig comité van bijzonder illustere mannen. Het programmaboek bevat een portret van Schlegel, een biografie die in samenspraak met hem is tot stand gekomen, uiteraard het concertprogramma, een bespreking van de Deutsche Liebeslieder, en de teksten van alle gezongen werken.

 

     De bespreking van de Deutsche Liebeslieder wordt als volgt ingeleid:

“Bovengenoemd werk vormt No.20 in de rij van compositiën van Schlegel en is een toondicht van grooten omvang, dat zowel door Anton Averkamp in de Amsterdammer, als door Geesje Poutsma in het Weekblad voor Muziek  “een prachtwerk van groote beteekenis” wordt genoemd. Het stelt groote eischen aan de uitvoerenden, waarom de eerste beoordeelaar dan ook den wensch uit, dat het in handen kome van allen onder de geroepenen, die ook uitverkorenen zijn.”

Daarna volgt de beschrijving die Eugen Segnitz in het in Leipzig verschijnende Musikalisches Wochenblatt geeft van elk afzonderlijk onderdeel gerelateerd aan de totale dramaturgie van de cyclus.

 

     Der Merker in Wenen schrijft over het concert:
“Im vorigen Monate wurde in Haarlem zu Ehren des dort lebenden holländischen Komponisten Leander Schlegel  ein Festkonzert veranstaltet. Das Programm bestand ausschließlich aus Werken des Gefeierten und brachte dessen deutsche Liebeslieder, Klavierstücke, Frauenchöre und seine neueste Schöpfung, eine Sonate für Klavier und Violine, Max Kalbeck gewidmet. Am Schlusse des Konzertes, dessen Nummern durchaus vortrefflich ausgeführt und mit Begeisterung aufgenommen wurden, hielt Junkheer Dr. J.W. von [sic!] Styrum eine Rede, in welcher er in herzlichster Weise Schlegel beglückwünschte und dessen edle, bedeutende und eigenartige Werke charakterisierte.” (1. Jahr, Heft 11, p.482).   

 

      Schlegel drukte zijn grote dankbaarheid voor het concert en de organisatie ervan uit in de volgende brief:

      Aan de Heeren leden van het Comité voor het
       Schlegel-Concert op 18 Januari 1910.


Ik gevoel mij gedrongen, aan U, hooggeachte Heeren, bij herhaling mijn diepgevoelden, innigen dank te brengen, voor Uwe zoo edele en tevens schitterend geslaagde pogingen, om eene reeks van mijne Composities onder de aandacht van een groot en uitgelezen publiek te brengen.
Hooger dan alle onderscheiding, die mij daardoor ten deel viel, stel ik echter de ongeveinsde hartelijkheid, die U zoo warm bezielde, om mij, als kunstenaar, bekendheid en erkenning te doen ondervinden.
Van deze Uwe hartelijkheid ben ik diep ontroerd, en gevoel ik mij onuitsprekelijk geëerd.
Moge de mij door U aangeboden kostbare lauwerkrans met hare sierlijke linten niet voor vergankelijkheid gevrijwaard zijn – onvergankelijk en onuitwischbaar toch zal mijne erkentelijkheid tot het einde mijner dagen zijn, voor de bewijzen Uwer groote toewijding, waarmede Gij, mijne Heeren, mij een onuitsprekelijk geluk hebt geschonken.

         L. SCHLEGEL.


HAARLEM, einde Januari 1910. 

 

 

     Dat het organisatiecomité een meer dan incidenteel karakter had, mag blijken uit de volgende brief:


                                                                      HAARLEM, den 26 Januari 1911.


     Aan de Leden van het Leander Schlegel Comité
 

                                        Mijne Heeren,

                                        Uit een gesprek, dat ik met den Heer Leander
Schlegel had is mij gebleken, dat het dezen bijzonder aangenaam zoude zijn,
wanneer ons Comité mocht goedvinden het saldo van het laatste Concert be-
schikbaar te stellen, opdat Mevrouw Lucilla Tolomei te Weenen zoude kunnen
worden uitgenoodigd om op het Bachconcert, dat op 28 Februari a.s. zal wor-
den gegeven, het pianoconcert Opus 16 van den Heer Schlegel met begeleiding
van het Orchest van het Concertgebouw ten gehoore te brengen.
     Op de bereidwilligheid van het Bestuur der Bachvereeniging en op die
van den Heer Mengelberg kan worden gerekend.
     Het komt mij voor, dat er alleszins aanleiding bestaat om den wensch
van den Heer Schlegel in te willigen, nu daarmede volkomen bereikt wordt,
wat het Comité beoogt.
     Wanneer ik Maandag 30 dezer van geen van de Heeren bezwaren heb ontvan-
gen zal ik het er voor houden, dat het plan algemeene instemming heeft.

                                        De Voorzitter van genoemd Comité

                                        F.W. van Styrum.


   Het plan heeft inderdaad doorgang gevonden, want Lucilla Tolomei heeft het Pianoconcert op de beoogde datum in de 'Vereeniging' in Haarlem uitgevoerd met het Concertgebouworkest onder leiding van Cornelis Dopper. 

 

 

 

intermezzo 2

     Als Leander Schlegel in 1910 met de trein naar Wenen wilde reizen om daar uitvoeringen van zijn muziek bij te wonen, had hij twee mogelijkheden.

   Hij kon reizen met de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij (HIJSM). Hij kon dan uit Haarlem vertrekken om 5.40 uur en de volgende dag aankomen om 7.22 uur, of vertrekken om 8.00 uur en de volgende dag aankomen om 8.07 uur.

   De andere mogelijkheid was de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen (kortweg Staatsspoorwegen, SS, een particuliere exploitant van door de staat aangelegde spoorwegen). Hij moest dan vertrekken uit Amsterdam, ofwel om 6.45 uur, aankomst de volgende dag om 8.00 uur, ofwel om 9.06 uur, aankomst de volgende dag om 12.40 uur.

   [verder uitwerken]

 

 

 

     Een onthullend document, de bekentenis die Schlegel schreef op 26 juni 1911.

   Na de dood in 1964 van Lydia, die altijd in het ouderlijk huis was blijven wonen, werd een aantal brieven gevonden die Schlegel tijdens zijn studententijd in Leipzig van zijn vader ontvangen had. Helaas zijn die op dit ogenblik nog niet toegankelijk. Op één ervan schreef Schlegel 50 jaar later de volgende zelfbespiegeling.

 

Einlage zum Briefe meines Vaters vom 29. Juli 1861

Diesen Unsinn schrieb ich (im vollsten Bewusstsein, dass meine, wenn auch hübsche, Begabung durchaus keinen Anlass bot um anzunehmen, dass sie sich zum Höchsten herausbilden könnte) nur meinem Vater hin, um denselben zu überzeugen, dass es mir nicht an Selbstvertrauen, vulgo nicht an Eifer um rastlos weiter zu streben, mangelte.
Ich war nie eitel; bin es nach 50 Jahren noch nicht. Im Gegentheil, ich glaubte, einem wahren Talent müsse Alles von selbst zufallen; und da ich wahrnahm, dass das bei mir keineswegs der Fall war, verbummelte ich leider viel, viel Zeit mit planlosem Phantasieren und Arbeiten. Ich war des goldenen Spruches gänzlich unbewusst, dass Uebung den Meister macht, und alle Vergleiche, die ich mit den grossen Meistern u. mir anstellte, fielen so unmässig erbärmlich f. den Letzteren aus, dass ich den Kopf hängen – und anderen Halbbegabten Stolz, Eigendünkel und Grössenwahn überhiess.  Ich blieb ein Kind (bin es heute mit 67 Jahren eigentlich noch) und bilde mir heute noch nicht viel ein, trotz des, mir von Kalbeck gewidmeten, Schlegel, der Harlemer Brahms.

L. Schlegel, Overveen 26 Juni 1911

 

het portret van Max Kalbeck,

met de opdracht:

 

Leander Schlegel,

dem "Haarlemer Brahms",

freundschaftlich zugeeignet von

Max Kalbeck.

 

Wien, am 4. Januar 1910

  

 

 

 

intermezzo 3

     In 1881 waren de inwoners van Amsterdam de eersten in Nederland die konden telefoneren, nog wel uitsluitend lokaal. In 1883 startte een experiment met interlokaal bellen tussen Amsterdam en Haarlem.

   Volgens de Naamlijst van den Telefoondienst, uitgegeven door het Hoofdbestuur der Posterijen en Telegrafie in januari 1915, waren er op dat ogenblik zo'n 75.000 aansluitingen (waaronder veel puur zakelijke) op ruim 6 miljoen Nederlanders. Van een snelle verbreiding was dus geen sprake. Het lokale telefoonnet in Haarlem was dag en nacht geopend. De naam Schlegel, of eventueel Wed. Schlegel-de Waal Malefijt, komt in de naamlijst overigens niet voor. We mogen dus wel aannemen dat Leander Schlegel nog geen telefoon in huis had.

   Dat wil niet zeggen dat hij niet kon telefoneren, Er bevonden zich openbare spreekcellen voor lokaal, interlokaal en internationaal verkeer in het Rijkstelegraafkantoor en in het Centraal bureel voor het lokale telefoonnet in de Smedestraat. Het Rijkstelegraafkantoor had de volgende diensturen: werkdagen 8 tot 22 uur, zon- en feestdagen 8 tot 14.30 en 19 tot 20 uur. Als het gesloten was, kon men nog terecht in de openbare spreekcel in het Post- en Telegraafkantoor. Verder bevond zich "eene automatische spreekcel, uitsluitend voor interlocaal verkeer" in het station.

(wordt vervolgd)

 

 

 

          In 1911 en 1912 heeft Henri Marteau Schlegels Vioolconcert tenminste zeven maal uitgevoerd. Op 21 februari 1911 in de Berlijnse Blüthnersaal met dirigent Richard Sahla. Dan op 15 maart 1911 in de Große Musikvereinssaal in Wenen en op 18 maart 1912 in de Tonhalle in München, beide keren met Ferdinand Löwe als dirigent. Vervolgens drie keer in Nederland met het Concertgebouworkest onder leiding van Willem Mengelberg: op 16 december 1912 in Arnhem, op 17 december 1912 in Haarlem en op 19 december 1912 in het Amsterdamse Concertgebouw.

          Vermoedelijk rond diezelfde tijd ging het Vioolconcert in Utrecht met het Utrechts Stedelijk Orkest onder leiding van Wouter Hutschenruyter. Deze doet hiervan verslag in zijn Herinneringen.

   "Een ander solist, wien ook geen inspanning te groot, geen moeite te veel was, wanneer het gold door ijverig repeteeren naar een bevredigend resultaat te streven, is Henri Marteau, de violist (waarom is hij, na den grooten oorlog, nooit meer in Nederland geweest?)

   Marteau had een bizondere voorliefde opgevat voor de muziek van den ernstigen, degelijken, werkelijk grooten Leander Schlegel, den kunstenaar die - een ware "stille in den lande"- te Haarlem een rustig, wijsgeerig-beschouwend leven leidde; hij voerde voor diens muziek, vooral voor een symphonie en een vioolconcert, een krachtige propaganda, speelde dit laatste waar 't maar mogelijk was (o.a. ook te Weenen) en wist mij te bewegen, te Utrecht een concert op touw te zetten, waarin hij - op zeer uitzonderlijke voorwaarden! - zou optreden met het concert van Schlegel in de eerste, en dat in A van Mozart in de tweede afdeeling.

   Nu is het een eigenaardigheid van de muziek van Schlegel, dat zij uiterst weinig practisch, technisch en wat het samenspel betreft, buitengewoon moeielijk is. Wel had ik, vooraf, de orkestpartij gerepeteerd, maar ik had, met die voorbereiding, de overtuiging opgedaan, dat wij moesten rekenen op een stevige repetitie met den solist.

   Dat is ook uitgekomen: klokslag 9 uur begonnen wij met het vioolconcert van Schlegel en - slechts even onderbroken door een korte pauze - waren wij, alleen met dit stuk, tot 11.50 bezig. En .... toen waren allen, solist, orkest, dirigent zoo doodmoe, dat Marteau met een hartelijk woord van waardeering, voorstelde het concert van Mozart maar zonder repetitie uit te voeren.

   Zijn vertrouwen - het raakte natuurlijk de eer van het orkest - werd niet beschaamd: 's avonds sloot alles "als een bus", en later had ik het genoegen van Schlegel te vernemen dat Marteau hem had geschreven: de uitvoering te Utrecht was tot nu toe de beste geweest; die te Weenen niet uitgezonderd" (Consonanten en Dissonanten, 1930, pp. 145/146).

 

 

 

     Leander Schlegel overleed op maandag 20 oktober 1913. In de Haarlemse pers verscheen een sobere annonce, omgeven door een dikke zwarte rand.

 

 

     Zowel de Stadseditie van de Oprechte Haarlemsche Courant als het Haarlem's Dagblad komen op dinsdag 21 oktober met uitgebreide necrologieën.

 

   De Stadseditie heeft verder een aantal mensen uitgenodigd tot een reactie: "Naar aanleiding van het overlijden van den componist Leander Schlegel hebben wij ons gewend tot eenige vrienden der muziek en hun verzocht een korte karakteriseerende beschouwing of mededeeling of vriendelijk woord te geven omtrent de persoonlijkheid en de werken van Leander Schlegel".

   De teraardebestelling op de begraafplaats aan de Groenesteeg te Leiden wordt eveneens sober aangekondigd: "Het overschot van den heer Leander Schlegel zal Vrijdagochtend naar Leiden worden overgebracht. De stoet zal den straatweg volgen. Het vertrek is bepaald op 's ochtends 8 uur".

 

     De Stadseditie meldt op vrijdag 24 oktober in een eerste bericht: "Men seint ons vanuit Leiden: Vanochtend te 8 uur werd het stoffelijk overschot van wijlen de heer Leander Schlegel uit het sterfhuis aan den Zijlweg uitgedragen om per lijkwagen naar Leiden te worden vervoerd, waar het op de mooie, stemmige begraafplaats aan de Groenesteeg zou worden bijgezet.

   Geen bloemen tooiden het lijkkleed, de overledene heeft dit niet gewild, en geen volgkoetsen reden achter den lijkwagen op den langen weg naar het graf, waarin hij zelf gewenscht had te rusten.

   Maar op den doodenakker waren behalve de familie, ook tal van vrienden en vereerders uit vele muzikale kringen bijeengekomen om den beminde doode de laatste eer te bewijzen.

   Onder hen merkten wij op: voor de Bach Vereeniging alhier, de heer G.B. Crommelin, voorzitter, voor Toonkunst de heeren J.C. Tadema, vice voorzitter en O.D. Emrik, secretaris (mr. W. Jagers Gerlings was tot zijn groot leedwezen verhinderd)".

   Zowel de Stadseditie in een vervolgbericht als het Haarlem's Dagblad brengen uitgebreid verslag uit van de teraardebestelling.  

 

Het grafmonument dat Leander Schlegel liet vervaardigen op de begraafplaats aan de Groenesteeg in Leiden na de dood van zijn oudere broer Gustaaf. Later zouden ook hijzelf, zijn vrouw Emma en zijn dochter Aleida hier worden bijgezet. Opvallend is dat in het monument van beide broers de verfranste naam is aangebracht.

 

(foto: Justin Jansen, februari 2007)

    

 

      Op maandag 27 oktober lezen we: "Het eerste Bachconcert van het nieuwe seizoen werd aangevangen met een sympathieke hulde aan de nagedachtenis van den heer Leander Schlegel, in leven bestuurslid der Haarlemsche Bachvereeniging, sedert vele jaren. Het Amsterdamsche orkest, onder leiding van Willem Mengelberg, speelde met groote toewijding den indrukwekkenden treurmarsch uit Beethoven's "Eroica" - welke uitvoering door het publiek in eerbiedige stilte werd gevolgd. Ook in het programma-boekje waren, door directeuren der H. B.-V. eenige hartelijk waarderende woorden aan den ontslapen kunstenaar gewijd, - woorden die in Leander Schlegel den kunstenaar, den mensch en den medebestuurder prijzen, en waarmede ongetwijfeld alle kunstlievende leden der vereeniging van ganscher harte zullen instemmen. Na dit weemoedig eeresaluut volgde het eerste, tevens hoofdnummer van het concert-programma: de Symfonie fantastique van Hector Berlioz".

 

 

 

 

     Er is in Haarlem geen Schlegellaan of -straat, -plein 0f -plantsoen.

   Maar in de gehoorzaal van Teylers Museum, Nederlands oudste museum en tempel van wetenschap en kunst, is de naam SCHLEGEL aangebracht temidden van de namen van wetenschappers en geleerden: een eerbetoon aan vader Hermann Schlegel.

De voornaam ontbreekt, dus kunnen we één oog sluiten en luisteren met ons innerlijke oor...

foto: Martijn Zegel, Teylers Museum